Statuten

Hieronder vind je onze statuten, die in oktober 2020 zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. De statuten zijn ook als pdf beschikbaar.`
In het kader van de Wet Bestuur Toezicht en Rechtspersonen (WBTR) hebben we een addendum aan onze statuten toegevoegd. De bestuursleden verklaren de bepalingen en verplichtingen zoals opgetekend in het addendum naar eer en geweten na te leven. Het WBTR-addendum vind je hier op deze site of hier in pdf-vorm.

ARTIKEL 1. NAAM EN ZETEL

  1. De naam van de stichting is: Stichting Speeltuin de Bras. Deze stichting handelt tevens onder de verkorte naam: Stichting SdB.
  2. De stichting is gevestigd in de gemeente Delft.

ARTIKEL 2. DOEL EN MIDDELEN

  1. De stichting heeft ten doel:
    a. het bevorderen van kinderwelzijn;
    b. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. Tot dit doel behoort niet het doen van uitkeringen aan de oprichter of aan hen die deel uitmaken van organen van de stichting.
  2. De stichting beoogt uitsluitend het dienen van het algemene belang en beoogt niet het maken van winst.
  3. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door een veilige speelomgeving voor kinderen te realiseren in samenspraak met de Gemeente Delft. De stichting zal fondsen werven voor het realiseren van haar doelstellingen. Daarnaast zal zij vrijwilligers werven.

ARTIKEL 3. BESTUUR: SAMENSTELLING, BENOEMING, ONTSLAG

  1. Het bestuur van de stichting bestaat uit een door het bestuur vast te stellen aantal van ten minste drie bestuurders.
    Een niet-voltallig bestuur behoudt zijn bevoegdheden.
    Het bestuur kan uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aanwijzen. Eén bestuurder kan meer van deze functies vervullen.
  2. De bestuurders worden benoemd door het bestuur.
    In vacatures wordt zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen drie maanden na het ontstaan ervan, voorzien.
  3. Iedere bestuurder moet voldoen aan de volgende vereisten:
    a. een bestuurder is een natuurlijk persoon;
    b. een bestuurder heeft het vrije beheer over zijn vermogen;
    c. een bestuurder is in de laatste vijf jaar niet door de rechtbank ontslagen als bestuurder van een stichting.
  4. Bestuurders worden benoemd voor onbepaalde tijd.
  5. Het bestuur en/of andere beleidsbepalers zullen voor haar werkzaamheden geen beloning ontvangen, behoudens een niet bovenmatig vacatiegeld.
    Indien een bestuurder en/of een andere beleidsbepaler tevens een uitvoerende functie vervult dan kan het bestuur de bestuurder dan wel de andere beleidsbepaler voor die werkzaamheden een beloning toekennen.
    Alle bestuurders kunnen een vergoeding krijgen van de kosten die zij redelijkerwijs hebben gemaakt in de uitoefening van hun functie.
  6. Een bestuurder kan worden geschorst door het bestuur.
    Na een schorsing roept het bestuur een nieuwe vergadering bijeen, die wordt gehouden binnen vier weken na de schorsing. In die vergadering wordt besloten of de schorsing wordt opgeheven, de schorsing wordt verlengd of de betreffende bestuurder wordt ontslagen. Een schorsing kan in totaal nooit langer dan drie maanden duren.
    Voor een besluit tot schorsing of verlenging van de schorsing gelden extra vereisten, die zijn opgenomen in artikel 6 lid 4.
    Als geen nieuwe vergadering wordt gehouden binnen de hiervoor vermelde vier weken, als de schorsing niet wordt verlengd in die vergadering of als na verloop van drie maanden geen besluit tot ontslag is genomen, vervalt de schorsing.
  7. Een bestuurder verliest zijn functie:
    a. door zijn overlijden;
    b. door zijn faillissement, door op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of doordat hij surseance van betaling verkrijgt;
    c. door zijn ondercuratelestelling of de onderbewindstelling van zijn gehele vermogen;
    d. door zijn vrijwillig aftreden;
    e. door zijn ontslag door de rechtbank;
    f. door zijn ontslag gegeven door het bestuur, met inachtneming van de vereisten als opgenomen in artikel 6 lid 4;

ARTIKEL 4 – BESTUUR: BIJEENROEPING, VERGADERINGEN, BESLUITVORMING

  1. Iedere bestuurder is bevoegd een vergadering van het bestuur bijeen te roepen.
  2. De bijeenroeping van de vergaderingen van het bestuur vindt schriftelijk plaats. Bij deze bijeenroeping wordt opgegeven op welke dag de vergadering plaatsvindt, wat het aanvangstijdstip van de vergadering is en welke onderwerpen worden behandeld (agenda). De bijeenroeping vindt plaats met inachtneming van een termijn van ten minste zeven dagen, de dag van bijeenroeping en die van de vergadering niet meegerekend.
    De bestuurder die voor dit doel een adres aan de stichting bekend heeft gemaakt, kan tot de vergaderingen van het bestuur worden opgeroepen door een langs elektronische weg aan dat adres toegezonden leesbaar en reproduceerbaar bericht.
  3. De vergaderingen van het bestuur worden gehouden op de plaats te bepalen door degene die de vergadering bijeenroept.
  4. Als wordt gehandeld in strijd met enige bepaling van de twee vorige leden kan het bestuur niettemin rechtsgeldige besluiten nemen als alle bestuurders in de vergadering aanwezig of vertegenwoordigd zijn.
  5. Een bestuurder kan aan een andere bestuurder schriftelijk volmacht verlenen om zich in de vergadering te laten vertegenwoordigen. Een elektronisch vastgelegde volmacht geldt als een schriftelijke volmacht.
    Een bestuurder kan niet meer dan één medebestuurder in de vergadering vertegenwoordigen.
  6. Als het bestuur daartoe besluit, kunnen bestuurders hun vergaderrechten uitoefenen via een elektronisch communicatiemiddel.
    De bestuurder die op deze wijze aan de vergadering deelneemt, moet minimaal via het elektronisch communicatiemiddel:
    – kunnen worden geïdentificeerd;
    – rechtstreeks kunnen kennisnemen van de beraadslagingen in de vergaderingen;
    – het stemrecht kunnen uitoefenen.
    Het bestuur kan verdere voorwaarden stellen aan het gebruik van het elektronisch communicatiemiddel. Als verdere voorwaarden worden gesteld, worden deze bij de oproeping tot de vergadering bekend gemaakt.
    De bestuurder die via een elektronisch communicatiemiddel aan een vergadering deelneemt, geldt als in de vergadering aanwezig.
  7. In de vergaderingen van het bestuur heeft iedere bestuurder één stem.
    Voor zover in deze statuten geen grotere meerderheid is voorgeschreven, worden de besluiten door het bestuur genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin ten minste de helft van de bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is.
    Bij staking van stemmen over zaken is het voorstel verworpen. Staken de stemmen bij een stemming over de benoeming van personen, dan beslist het lot.
  8. Als voor het nemen van een besluit wordt vereist dat een bepaald aantal bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is en dit aantal niet bij de vergadering aanwezig of vertegenwoordigd was, wordt een nieuwe vergadering bijeengeroepen waarin het betreffende besluit opnieuw aan de orde wordt gesteld.
    Die vergadering moet worden gehouden niet eerder dan drie en niet later dan zes weken na de eerste vergadering.
    In de nieuwe vergadering kan het betreffende besluit dan worden genomen ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuurders, met ten minste de voor dat besluit voorgeschreven meerderheid van stemmen.
  9. Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslagingen en de besluitvorming als hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de stichting en de met haar verbonden organisatie.
    Wanneer hierdoor geen bestuursbesluit kan worden genomen, is de betreffende bestuurder toch bevoegd om deel te nemen aan beraadslagingen en de besluitvorming en is het bestuur bevoegd het besluit op deze wijze te nemen.

ARTIKEL 5 – BESTUUR: LEIDING VAN DE VERGADERINGEN, NOTULEN, BESLUITVORMING BUITEN VERGADERING

  1. De voorzitter leidt de vergaderingen van het bestuur. Bij zijn afwezigheid voorziet de vergadering zelf in haar leiding.
  2. De voorzitter van de vergadering bepaalt de wijze waarop de stemmingen in de vergaderingen worden gehouden.
  3. Het in de vergadering uitgesproken oordeel van de voorzitter van de vergadering over de uitslag van een stemming is beslissend.
    Hetzelfde geldt voor de inhoud van een genomen besluit, voor zover werd gestemd over een niet schriftelijk vastgelegd voorstel. Wordt onmiddellijk na het uitspreken
    van het oordeel van de voorzitter de juistheid daarvan betwist, dan vindt een nieuwe stemming plaats, als de meerderheid van de vergadering of, als de oorspronkelijke stemming niet hoofdelijk of schriftelijk plaatsvond, een stemgerechtigde aanwezige dit verlangt. Door deze nieuwe stemming vervallen de rechtsgevolgen van de oorspronkelijke stemming.
  4. Van het verhandelde in de vergaderingen van het bestuur worden notulen gehouden door de daartoe door de voorzitter van de vergadering aangewezen persoon.
    De notulen worden – nadat zij zijn vastgesteld – door de voorzitter en de notulist van de vergadering ondertekend.
  5. Het bestuur kan ook op andere wijze dan in een vergadering besluiten nemen, als alle bestuurders schriftelijk hun stem uitbrengen.
    Een besluit is dan genomen als alle bestuurders zich vóór het voorstel hebben verklaard.
    Onder een schriftelijke verklaring wordt mede begrepen een langs elektronische weg toegezonden leesbaar en reproduceerbaar bericht, aan het adres dat het bestuur voor dit doel heeft vastgesteld en aan alle bestuurders bekend heeft gemaakt.
    Van elk besluit dat buiten vergadering wordt genomen, wordt mededeling gedaan in de eerstvolgende vergadering. Deze mededeling wordt in de notulen van die vergadering vermeld en de uitgebrachte stemmen worden bij deze notulen gevoegd.

ARTIKEL 6 – BESTUUR: TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

  1. Het bestuur is belast met het besturen van de stichting.
    Iedere bestuurder is tegenover de stichting verplicht tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak.
    Een bestuurder vermijdt elke vorm en schijn van persoonlijke bevoordeling of belangenverstrengeling tussen hem en de stichting.
    Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de stichting en van alles met betrekking tot de werkzaamheden van de stichting, naar de eisen die voortvloeien uit deze
    werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat op ieder moment de rechten en verplichtingen van de stichting kunnen worden gekend. Het bestuur is verplicht de bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren.
  2. Het bestuur is niet bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, tenzij het besluit wordt genomen met algemene stemmen van alle in functie zijnde bestuurders. Het bestuur is niet bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten, waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt, tenzij het besluit wordt genomen met algemene stemmen van alle in functie zijnde bestuurders.
    Deze beperking van de bevoegdheid van het bestuur kan aan derden worden tegengeworpen.
  3. Erfstellingen mogen alleen onder het voorrecht van boedelbeschrijving worden aanvaard.
  4. Een besluit van het bestuur:
    – tot schorsing of verlenging van schorsing van een bestuurder; of
    – tot ontslag van een bestuurder;
    wordt genomen met een meerderheid van ten minste twee derde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin alle bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd zijn. De betreffende bestuurder wordt daarbij niet meegeteld voor de bepaling hoeveel bestuurders in de vergadering aanwezig moeten zijn en het aantal bestuurders dat benodigd is om het besluit te nemen. Het besluit kan echter nooit worden genomen door een enkele bestuurder.
    De betreffende bestuurder wordt steeds in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden in een vergadering waarin deze besluiten tot schorsing of ontslag van hem besproken worden en hij kan zich daarin door een raadsman doen bijstaan.
  5. Een besluit van het bestuur tot:
    – statutenwijziging;
    – fusie;
    – splitsing in de zin van titel 7 van Boek 2 Burgerlijk Wetboek;
    – omzetting van de stichting in een andere rechtsvorm; of
    – ontbinding van de stichting;
    wordt genomen met een meerderheid van ten minste twee derde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin alle bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd zijn.
  6. Een besluit van het bestuur tot:
    – het toekennen van een beloning voor een uitvoerende functie als bedoeld in artikel 3 lid 5;
    – het verlenen van een doorlopende volmacht als bedoeld in artikel 7 lid 3;
    – het vaststellen, wijzigen of intrekken van een reglement als bedoeld in artikel 9;
    – het vaststellen of wijzigen van een beleidsplan;
    wordt genomen met een meerderheid van ten minste twee derde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin alle bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd zijn.
  7. Het bestuur stelt een beleidsplan vast en actualiseert dit beleidsplan periodiek. Het beleidsplan geeft inzicht in de door de stichting te verrichten werkzaamheden, de wijze van werving van gelden, het beheer van het vermogen van de stichting en de besteding daarvan.
  8. Het bestuur zorgt ervoor dat:
    – er niet meer vermogen wordt aangehouden door de stichting dan nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van het doel van de stichting; en
    – de kosten van werving van gelden en de beheerkosten van de stichting in redelijke verhouding staan tot de besteding ten behoeve van het doel van de stichting.
  9. Het bestuur zorgt ervoor dat de administratie van de instelling zodanig is ingericht, dat daaruit duidelijk blijkt de aard en omvang van:
    – de onkostenvergoedingen en vacatiegelden die toekomen aan de afzonderlijke bestuurders;
    – de kosten die zijn gemaakt voor de werving van gelden en voor het beheer van de stichting en de aard en omvang van andere uitgaven van de stichting;
    – de inkomsten van de stichting;
    – het vermogen van de stichting.
  10. Het bestuur zorgt ervoor dat zij voldoet aan de publicatieverplichting voor algemeen nut beogende instellingen. Zij publiceert op een internetsite de door de Belastingdienst verzochte gegevens.

ARTIKEL 7 – BESTUUR: VERTEGENWOORDIGING

  1. Tot vertegenwoordiging van de stichting zijn bevoegd:
    – het gehele bestuur samen;
    – twee gezamenlijk handelende bestuurders, van wie ten minste één moet zijn de voorzitter, de secretaris of de penningmeester.
    Een individuele bestuurder kan de stichting niet vertegenwoordigen, tenzij het bestuur uit één bestuurder bestaat. De stichting kan niet rechtsgeldig worden vertegenwoordigd bij handelingen die in strijd met het bepaalde in artikel 6 lid 2 worden verricht.
  2. De in het vorig lid van dit artikel opgenomen bevoegdheid van het bestuur en bestuurders tot vertegenwoordiging van de stichting bestaat ook als tussen de stichting en een of meer bestuurders een tegenstrijdig belang bestaat.
  3. Het bestuur kan besluiten tot het verlenen van incidentele dan wel doorlopende volmacht aan een of meer bestuurders en/of aan anderen, zowel samen als afzonderlijk, om de stichting binnen de grenzen van die volmacht te vertegenwoordigen.

ARTIKEL 8 – BOEKJAAR; VERSLAGGEVING

  1. Het boekjaar van de stichting is gelijk aan het kalenderjaar.
  2. Het bestuur is verplicht jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de balans en de staat van baten en lasten van de stichting op te maken en op papier te stellen. De penningmeester zendt deze stukken vóór het einde van de in de voorgaande zin bedoelde termijn aan alle bestuurders.
    Het bestuur maakt een jaarrekening en een bestuursverslag op als bedoeld in artikel 2:300 Burgerlijk Wetboek als dat op grond van de wet verplicht is. In dat geval legt het bestuur een exemplaar daarvan voor het bestuur ter inzage op het kantoor van de stichting met de op grond van de wet toe te voegen gegevens.
  3. De balans en de staat van baten en lasten van de stichting of de jaarrekening wordt vastgesteld door het bestuur binnen een maand na het opmaken van de stukken als bedoeld in lid 2.
    De vastgestelde stukken worden ondertekend door alle bestuurders. Als een handtekening van een van hen ontbreekt wordt de reden daarvan op de stukken vermeld.
  4. De in lid 2 vermelde termijn kan door het bestuur worden verlengd met ten hoogste vier maanden op grond van bijzondere omstandigheden.
  5. Indien de stichting een onderneming drijft, laat het bestuur de stukken onderzoeken door een door hem aan te wijzen accountant als bedoeld in artikel 2:393 lid 1 Burgerlijk Wetboek. Deze accountant brengt over zijn onderzoek verslag uit aan het bestuur. Hij geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een verklaring over de getrouwheid van de stukken.
    Als de wet dat toestaat kan het bestuur besluiten dit onderzoek achterwege te laten of dit onderzoek te laten verrichten door een andere deskundige.

ARTIKEL 9 – REGLEMENTEN

  1. Het bestuur kan een of meer reglementen vaststellen. In een reglement worden regels of nadere regels opgenomen, die het bestuur nodig acht voor de uitvoering van zijn taak. Een reglement mag nooit in strijd zijn met de statuten of de wet.
    Het bestuur kan elk door hem gemaakt reglement wijzigen en ook intrekken.
  2. Een reglement wordt schriftelijk vastgelegd met vermelding van de dag waarop het van kracht wordt. Deze datum kan niet zijn gelegen vóór de datum waarop het besluit werd genomen.

ARTIKEL 10 – STATUTENWIJZIGING

  1. Het bestuur is bevoegd de statuten te wijzigen.
  2. Het besluit tot statutenwijziging kan slechts worden genomen overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 lid 5.
  3. Als een voorstel tot wijziging van de statuten wordt gedaan, moet dat vooraf, bij de oproeping tot de betreffende vergadering, worden vermeld. De woordelijke tekst van de voorgestelde wijziging moet bij die oproeping worden gevoegd.
    De termijn van de oproeping bedraagt in dit geval ten minste twee weken.
  4. Een statutenwijziging treedt in werking op het door het bestuur bepaalde tijdstip, maar niet eerder dan nadat daarvan een notariële akte is opgemaakt.
    Iedere bestuurder is bevoegd deze akte te laten verlijden.
    Het bestuur kan een of meer bestuurders en/of anderen, zowel gezamenlijk als afzonderlijk, machtigen de akte van statutenwijziging te laten verlijden.

ARTIKEL 11 – FUSIE; SPLITSING; OMZETTING

Op een besluit van het bestuur tot fusie of splitsing in de zin van titel 7 van Boek 2 Burgerlijk Wetboek en op een besluit van het bestuur tot omzetting van de stichting in een andere
rechtsvorm overeenkomstig artikel 2:18 Burgerlijk Wetboek, is het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 van het vorige artikel zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, onverminderd de eisen van de wet.

ARTIKEL 12 – ONTBINDING

  1. Het bestuur is bevoegd de stichting te ontbinden.
    Op het besluit tot ontbinding is het bepaalde in artikel 10, leden 2 en 3 zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
  2. Het bestuur stelt bij het besluit tot ontbinding de bestemming van het overschot na vereffening vast. Het batig saldo wordt besteed ten behoeve van een algemeen nut beogende instelling, als bedoeld in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of een daarvoor in de plaats tredende bepaling, met een soortgelijke doelstelling.
  3. Als de stichting op het tijdstip van haar ontbinding geen baten meer heeft, houdt zij op te bestaan. In dat geval doet het bestuur daarvan opgave aan het handelsregister.
  4. De boeken en stukken van de ontbonden stichting blijven gedurende zeven jaren nadat de stichting heeft opgehouden te bestaan onder bewaring van de door het bestuur bij het besluit tot ontbinding aangewezen persoon. Binnen acht dagen na het ingaan van zijn bewaarplicht moet de aangewezen bewaarder zijn naam en adres opgeven aan het handelsregister.
  5. De stichting wordt bovendien ontbonden door:
    – insolventie nadat de stichting in staat van faillissement is verklaard of door opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel;
    – een daartoe strekkende rechterlijke uitspraak in de bij de wet genoemde gevallen.

ARTIKEL 13 – VEREFFENING

  1. Het bestuur is belast met de vereffening van het vermogen van de stichting, voor zover bij het ontbindingsbesluit geen andere vereffenaar(s) is (zijn) aangewezen.
  2. Na het besluit tot ontbinding bevindt de stichting zich in liquidatie.
    De stichting blijft na haar ontbinding voortbestaan als en voor zover dit voor de vereffening van haar vermogen nodig is.
    Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van de statuten voor zoveel mogelijk en nodig van kracht.
    In stukken en aankondigingen die van de stichting uitgaan, moet ‘in liquidatie’ aan de naam van de stichting worden toegevoegd.
  3. Een batig saldo na vereffening krijgt een bestemming zoals vastgesteld bij het ontbindingsbesluit, of bij het ontbreken daarvan, door de vereffenaar(s) met inachtneming van het bepaalde in artikel 12 lid 2.
    De vereffening eindigt op het tijdstip waarop geen aan de vereffenaars bekende baten meer aanwezig zijn.
    De stichting houdt bij vereffening op te bestaan op het tijdstip waarop de vereffening eindigt. De vereffenaars doen daarvan opgave aan het handelsregister.